Het koolzaadgeel overstemt het korte koren,
beginsels groen tooien kale bomen.
Het fluitenkruid zoekt zijn weg omhoog,
bruin water rimpelt aarzelend.
Stille vogels gaan op in het landschap,
katten sluipen weg.
Ik voel me bekeken.
Vensters van boerderijen loeren,
uit de hoogte, taxerend, opgeblazen,
verlangend, droefgeestig, vermoeid.
Herenboeren zijn niet te zien,
hun tempels houden de wacht
beducht voor het rode gevaar.