Een Ontmoeting
De boom valt niet op. Hij staat tussen kleine boompjes, struiken, riet en plantjes op een slordige strook grond tussen een zandweg en een voetpad dat ik regelmatig bewandel.
Op een dag blijf ik stilstaan. Ineens zie ik zijn imposante stam die hooguit vijftig jaar oud is, want voor die tijd was hier zee. Ik sla mijn armen om hem heen en kom ongeveer tot de helft. De onderste grote tak ontspringt iets boven mijn hoofd en ik tel twaalf meter als ik met meterpassen naar het einde van die tak stap. Zijn hoogte is moeilijk te schatten, maar kijkend naar de kruin realiseer ik me dat er onder de grond net zoveel biomassa aanwezig is als boven de grond. De wortels van een boom reiken gewoonlijk meer dan dubbel zover als de kroonomvang.
Een wilg denk ik. Ik maak een foto van de stam – de boom heeft nog geen bladeren, bloemen of vruchten – en mijn smartphone rapporteert: Salix alba, de gewone wilg, ook wel schietwilg genoemd. Op de houtmarkt heeft de wilg een lage ranking. Het hout vliegt er door in de kachel en is niet geschikt voor de bouw. Het meeste wilgenhout verdwijnt in de versnipperaar, slechts een klein gedeelte zie je terug in klompen, triplex, kistjes en vlechtwerken. De wilg is een waterminnende pionierplant die het altijd doet en hard groeit. Ik heb eens een jonge fruitboom gesteund met een stevige wilgentak; de fruitboom crepeerde en de wilg floreerde. De schietwilg heeft in geknotte vorm een vaste plek veroverd in onze landelijke omgeving. Dat ligt niet zozeer aan de boom. Wij bewerken een wilg net zo lang, totdat hij perfect zijn rol speelt in het oudhollandse ansichtkaartlandschap.
Ik kijk nog eens goed. Jonge twijgjes komen uit dikke zijtakken en op andere plaatsen hangen of staan levenloze stukken hout. Verweerde stompjes verklappen dat er gezaagd is aan de kant van het voetpad. Ik beweeg mijn hand voorzichtig naar de bast en leg hem neer: dik, ruw, zacht, kurkachtig. Als ik op de bast klop klinkt het op sommige plekken gedempt en op andere hol. Een klein loszittend stukje bast stop ik in mijn zak. Ik neem wat afstand. De stam staat aan de voet flink scheef, hij herstelt dat hogerop knap, maar van afstand blijft enige disbalans toch mijn beeld beheersen. De boom heeft meer zeggingskracht dan zijn soortgenoten in de buurt, die zich vlak boven de grond uitsplitsen in meerdere dikke takken en een lege kakafonie bij me oproepen.
Ik hoor niets. Geen ruisende kroon, ritselende bladeren, schurende takken, vallende druppels, krakend hout of levenloze delen die op de grond vallen. Ik leg mijn oor tegen de stam. Talking trees? Sapstromen, omgevingsgassen, vochtigheid maken geluid, maar ik heb geen stethoscoop of een computer met sensoren en kabels om het op te vangen. Het woodwide web, een netwerk van schimmels waarmee bomen communiceren en elkaar helpen, hult zich in stilzwijgen. Ik snuif. Geurtaal, het Terpeens, is volgens deskundigen de meest gebruikte taal op aarde, die door dieren, planten, bomen, zelfs door bacteriën en schimmels wordt gesproken. Ik ruik niets.
Ik probeer de boom te fotograferen. Van dichtbij en veraf, vanuit een hoog en een laag standpunt, met een klein en groot diafragma, in kleur en zwart–wit. Het lukt me niet en ik raak geïrriteerd. Nietszeggende dingen laten spreken is toch mijn kracht als fotograaf!? De boom is er omdat ik er ben, maar blijft ongrijpbaar. Hij maakt indruk, ik probeer contact te maken, maar weet niet zo goed wat ik aan hem heb. Een prille relatie.
Tree, tree, what do you think of me. Tree, tree what do you see when you look at me. Het refrein van het eerste nummer van het album ‘Plant’ van Nynke Laverman. In de bijbehorende podcast vertelt ecoloog en filosoof Mattijs Schouten dat de mens wees is geworden, omdat we alle wezens om ons heen tot ding verklaard hebben. Mensen zien hout in plaats van bomen, delfstoffen in plaats van rotsen, voedsel in plaats van planten, windmolens in plaats van zee, bouwgrond in plaats van landschap. In het antropoceen zijn we vergeten dat mensen, planten, dieren, virussen, rotsen, water onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. We gedragen ons als eigenaar van alles om ons heen. Ik moet ineens denken aan de wijze reactie van een overleden vriend, op de verontwaardigde uitroep van zijn kind – ‘Dat is ònze poes!!’ – toen het beest bij de buren ging eten, drinken en liggen: ‘Die poes is van zichzelf’.
Don’t the rocks display themselves wonderfully today zei een oude Ierse boer lopend over zijn land tegen een metgezel. Poezen, rotsen, bomen hebben bestaansrecht. Ik passeerde jarenlang op weg naar onze buurtsuper, in de tuin van een hoekhuis, een prachtige kleinbloemige, roze prunus die mijn voorjaar kleur gaf. Na verkoop van het huis een paar jaar geleden, werd de boom direct en zonder aanwijsbare reden omgezaagd. Bij navraag bleek er toestemming gegeven te zijn door de gemeente. Sindsdien kijkt de stomp, dienstdoend als fietsensteun of bijzettafeltje, verwijtend de wereld in.
We zijn in de moderne wereld verleerd om met andere bestaansvormen in gesprek te gaan, te luisteren naar de stem van andere manieren van zijn. Arita Baaijens, ontdekkingsreizigster, schrijfster, fotograaf en bioloog, trekt zich dat aan en pleit voor een taal voor de toekomst, een rijkere, poëtische taal die het ruisen van de wereld ten gehore brengt. Ze is een futuristisch project gestart waarin met kustbewoners, overheden en woordkunstenaars onderzoek gedaan wordt naar de stem van de Noordzee in herwilderde taal. Geïnspireerd door kunstenaar Tivon Race wil ze een taalalgoritme inzetten om onze verbeelding op te rekken met verrassende woordvondsten en zinnen die zich niet aan bestaande regels houden.
‘Avond: de rode boom’ van Mondriaan, die ik als HBS-leerling aantrof in een klapper van Openbaar Kunstbezit van mijn vader, schiet omhoog in mijn herinnering. Ik knipte de afbeelding uit en plakte hem in mijn werkstuk kunstbeschouwing zonder oog te hebben voor het portret van deze boom, met zijn onwerkelijke kleuren, zijn slordig geschilderde takken en die vreemde blauwe achtergrond. Ik heb deze geschilderde boom gebruikt maar niet verstaan.
Later leerde ik de bomen van David Hockney kennen. Hij schilderde o.a. Woldgate Woods, een boslandschap geschilderd vanaf hetzelfde standpunt op verschillende momenten in het jaar. Als ik door de schilderijen blader, verandert de kleur van de stam van de grote boom links van zwartbruin, naar donkergroen, naar groen met oranje vlekken, naar heel lichtgroen, naar zeegroen, naar blauwgroen. Ik kijk aandachtig, verwonder me en voel de boom dichterbij komen.
Ik kreeg kortgeleden het boekje ‘Het Werkmanmonument door Armando’ uit 1995 in handen. ‘Nou weet ik wel, er zijn bomen die scherven in hun buik hebben, dat weet ik wel, die zijn ook niet ongeschonden gebleven, maar ze zeggen niks, dat is het, ze zeggen niks. Dat is toch geen manier.’ Armando wilde, tegen beter weten in, dat de bomen gingen spreken over wat ze gezien hadden in de tweede wereldoorlog. Ik loop naar het Werkmanmonument aan de Heresingel in Groningen. Een robuuste, sombere boomstomp die alle krokussen, andere bomen en zelfs de nabijgelegen kerk en herenhuizen overvleugelt en me toeschreeuwt ‘ja, kijk maar eens goed!’
Een kunstwerk heeft een eigen stem, de mogelijkheid om ‘de ogen naar ons op te slaan’, zelfs om ‘terug te denken’ volgens filosoof Thijs Lijster. Materie kan ons aankijken, wat vertellen, iets verlangen, ons aan het denken zetten, zelfs ter verantwoording roepen. De bomen van Mondriaan, Hockney en Armando helpen me om mijn zintuigen voluit open te zetten en serieus te nemen. Kunstenaars gaan ons voor.
Met een vriend, die al langer met bomen omgaat, loop ik door het Noorderplantsoen. We zien een vrijwel holle boom die ogenschijnlijk dood op de grond ligt, in het water verdwijnt en daar jonge loten vormt. ‘Misschien slaat deze boom wel een zucht van verlichting dat hij mag liggen en niet zoveel meer hoeft’ zegt mijn vriend. Hij raakt ontroerd door de manier waarop bomen zijn, door hun rust en eenvoud. ‘Een boom vraagt geen liefde. Hij accepteert me zoals ik ben. Via de boom ga ik in gesprek met mijn eigen natuur, over demonen en dromen, littekens en liefde, leven en dood. We kunnen ook heel goed samen zwijgen. Bomen zijn goed gezelschap.’
De zon schijnt, het waait en vogels klinken. Ik ben terug bij mijn boom. De takken zwieren, de blaadjes kiemen, de katjes spruiten. De boom staat er ontspannen bij en straalt levenslust en speelsheid uit, alsof een man op leeftijd een huppeltje maakt. Zijn frisse gedaante doet me goed, maar tegelijkertijd voel ik terughoudendheid in mijn toenadering. De boom is veranderd en ik zoek opnieuw naar contact. Een ontmoeting vraagt tijd, opmerkzaamheid en doelloosheid.
Op een dag blijf ik stilstaan. Ineens zie ik zijn imposante stam die hooguit vijftig jaar oud is, want voor die tijd was hier zee. Ik sla mijn armen om hem heen en kom ongeveer tot de helft. De onderste grote tak ontspringt iets boven mijn hoofd en ik tel twaalf meter als ik met meterpassen naar het einde van die tak stap. Zijn hoogte is moeilijk te schatten, maar kijkend naar de kruin realiseer ik me dat er onder de grond net zoveel biomassa aanwezig is als boven de grond. De wortels van een boom reiken gewoonlijk meer dan dubbel zover als de kroonomvang.
Een wilg denk ik. Ik maak een foto van de stam – de boom heeft nog geen bladeren, bloemen of vruchten – en mijn smartphone rapporteert: Salix alba, de gewone wilg, ook wel schietwilg genoemd. Op de houtmarkt heeft de wilg een lage ranking. Het hout vliegt er door in de kachel en is niet geschikt voor de bouw. Het meeste wilgenhout verdwijnt in de versnipperaar, slechts een klein gedeelte zie je terug in klompen, triplex, kistjes en vlechtwerken. De wilg is een waterminnende pionierplant die het altijd doet en hard groeit. Ik heb eens een jonge fruitboom gesteund met een stevige wilgentak; de fruitboom crepeerde en de wilg floreerde. De schietwilg heeft in geknotte vorm een vaste plek veroverd in onze landelijke omgeving. Dat ligt niet zozeer aan de boom. Wij bewerken een wilg net zo lang, totdat hij perfect zijn rol speelt in het oudhollandse ansichtkaartlandschap.
Ik kijk nog eens goed. Jonge twijgjes komen uit dikke zijtakken en op andere plaatsen hangen of staan levenloze stukken hout. Verweerde stompjes verklappen dat er gezaagd is aan de kant van het voetpad. Ik beweeg mijn hand voorzichtig naar de bast en leg hem neer: dik, ruw, zacht, kurkachtig. Als ik op de bast klop klinkt het op sommige plekken gedempt en op andere hol. Een klein loszittend stukje bast stop ik in mijn zak. Ik neem wat afstand. De stam staat aan de voet flink scheef, hij herstelt dat hogerop knap, maar van afstand blijft enige disbalans toch mijn beeld beheersen. De boom heeft meer zeggingskracht dan zijn soortgenoten in de buurt, die zich vlak boven de grond uitsplitsen in meerdere dikke takken en een lege kakafonie bij me oproepen.
Ik hoor niets. Geen ruisende kroon, ritselende bladeren, schurende takken, vallende druppels, krakend hout of levenloze delen die op de grond vallen. Ik leg mijn oor tegen de stam. Talking trees? Sapstromen, omgevingsgassen, vochtigheid maken geluid, maar ik heb geen stethoscoop of een computer met sensoren en kabels om het op te vangen. Het woodwide web, een netwerk van schimmels waarmee bomen communiceren en elkaar helpen, hult zich in stilzwijgen. Ik snuif. Geurtaal, het Terpeens, is volgens deskundigen de meest gebruikte taal op aarde, die door dieren, planten, bomen, zelfs door bacteriën en schimmels wordt gesproken. Ik ruik niets.
Ik probeer de boom te fotograferen. Van dichtbij en veraf, vanuit een hoog en een laag standpunt, met een klein en groot diafragma, in kleur en zwart–wit. Het lukt me niet en ik raak geïrriteerd. Nietszeggende dingen laten spreken is toch mijn kracht als fotograaf!? De boom is er omdat ik er ben, maar blijft ongrijpbaar. Hij maakt indruk, ik probeer contact te maken, maar weet niet zo goed wat ik aan hem heb. Een prille relatie.
Tree, tree, what do you think of me. Tree, tree what do you see when you look at me. Het refrein van het eerste nummer van het album ‘Plant’ van Nynke Laverman. In de bijbehorende podcast vertelt ecoloog en filosoof Mattijs Schouten dat de mens wees is geworden, omdat we alle wezens om ons heen tot ding verklaard hebben. Mensen zien hout in plaats van bomen, delfstoffen in plaats van rotsen, voedsel in plaats van planten, windmolens in plaats van zee, bouwgrond in plaats van landschap. In het antropoceen zijn we vergeten dat mensen, planten, dieren, virussen, rotsen, water onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. We gedragen ons als eigenaar van alles om ons heen. Ik moet ineens denken aan de wijze reactie van een overleden vriend, op de verontwaardigde uitroep van zijn kind – ‘Dat is ònze poes!!’ – toen het beest bij de buren ging eten, drinken en liggen: ‘Die poes is van zichzelf’.
Don’t the rocks display themselves wonderfully today zei een oude Ierse boer lopend over zijn land tegen een metgezel. Poezen, rotsen, bomen hebben bestaansrecht. Ik passeerde jarenlang op weg naar onze buurtsuper, in de tuin van een hoekhuis, een prachtige kleinbloemige, roze prunus die mijn voorjaar kleur gaf. Na verkoop van het huis een paar jaar geleden, werd de boom direct en zonder aanwijsbare reden omgezaagd. Bij navraag bleek er toestemming gegeven te zijn door de gemeente. Sindsdien kijkt de stomp, dienstdoend als fietsensteun of bijzettafeltje, verwijtend de wereld in.
We zijn in de moderne wereld verleerd om met andere bestaansvormen in gesprek te gaan, te luisteren naar de stem van andere manieren van zijn. Arita Baaijens, ontdekkingsreizigster, schrijfster, fotograaf en bioloog, trekt zich dat aan en pleit voor een taal voor de toekomst, een rijkere, poëtische taal die het ruisen van de wereld ten gehore brengt. Ze is een futuristisch project gestart waarin met kustbewoners, overheden en woordkunstenaars onderzoek gedaan wordt naar de stem van de Noordzee in herwilderde taal. Geïnspireerd door kunstenaar Tivon Race wil ze een taalalgoritme inzetten om onze verbeelding op te rekken met verrassende woordvondsten en zinnen die zich niet aan bestaande regels houden.
‘Avond: de rode boom’ van Mondriaan, die ik als HBS-leerling aantrof in een klapper van Openbaar Kunstbezit van mijn vader, schiet omhoog in mijn herinnering. Ik knipte de afbeelding uit en plakte hem in mijn werkstuk kunstbeschouwing zonder oog te hebben voor het portret van deze boom, met zijn onwerkelijke kleuren, zijn slordig geschilderde takken en die vreemde blauwe achtergrond. Ik heb deze geschilderde boom gebruikt maar niet verstaan.
Later leerde ik de bomen van David Hockney kennen. Hij schilderde o.a. Woldgate Woods, een boslandschap geschilderd vanaf hetzelfde standpunt op verschillende momenten in het jaar. Als ik door de schilderijen blader, verandert de kleur van de stam van de grote boom links van zwartbruin, naar donkergroen, naar groen met oranje vlekken, naar heel lichtgroen, naar zeegroen, naar blauwgroen. Ik kijk aandachtig, verwonder me en voel de boom dichterbij komen.
Ik kreeg kortgeleden het boekje ‘Het Werkmanmonument door Armando’ uit 1995 in handen. ‘Nou weet ik wel, er zijn bomen die scherven in hun buik hebben, dat weet ik wel, die zijn ook niet ongeschonden gebleven, maar ze zeggen niks, dat is het, ze zeggen niks. Dat is toch geen manier.’ Armando wilde, tegen beter weten in, dat de bomen gingen spreken over wat ze gezien hadden in de tweede wereldoorlog. Ik loop naar het Werkmanmonument aan de Heresingel in Groningen. Een robuuste, sombere boomstomp die alle krokussen, andere bomen en zelfs de nabijgelegen kerk en herenhuizen overvleugelt en me toeschreeuwt ‘ja, kijk maar eens goed!’
Een kunstwerk heeft een eigen stem, de mogelijkheid om ‘de ogen naar ons op te slaan’, zelfs om ‘terug te denken’ volgens filosoof Thijs Lijster. Materie kan ons aankijken, wat vertellen, iets verlangen, ons aan het denken zetten, zelfs ter verantwoording roepen. De bomen van Mondriaan, Hockney en Armando helpen me om mijn zintuigen voluit open te zetten en serieus te nemen. Kunstenaars gaan ons voor.
Met een vriend, die al langer met bomen omgaat, loop ik door het Noorderplantsoen. We zien een vrijwel holle boom die ogenschijnlijk dood op de grond ligt, in het water verdwijnt en daar jonge loten vormt. ‘Misschien slaat deze boom wel een zucht van verlichting dat hij mag liggen en niet zoveel meer hoeft’ zegt mijn vriend. Hij raakt ontroerd door de manier waarop bomen zijn, door hun rust en eenvoud. ‘Een boom vraagt geen liefde. Hij accepteert me zoals ik ben. Via de boom ga ik in gesprek met mijn eigen natuur, over demonen en dromen, littekens en liefde, leven en dood. We kunnen ook heel goed samen zwijgen. Bomen zijn goed gezelschap.’
De zon schijnt, het waait en vogels klinken. Ik ben terug bij mijn boom. De takken zwieren, de blaadjes kiemen, de katjes spruiten. De boom staat er ontspannen bij en straalt levenslust en speelsheid uit, alsof een man op leeftijd een huppeltje maakt. Zijn frisse gedaante doet me goed, maar tegelijkertijd voel ik terughoudendheid in mijn toenadering. De boom is veranderd en ik zoek opnieuw naar contact. Een ontmoeting vraagt tijd, opmerkzaamheid en doelloosheid.
STUUR EEN BERICHT
Als schrijver hoop ik dat mijn teksten je helpen om even stil te staan en te kijken. Altijd fijn om iets terug te horen.
- Peizerweg 15, 9726 JA Groningen