MIJMERINGEN
Klik op de titel om een mijmering in of uit te klappen.
Een zingende vink vertelt kort, luidruchtig en niet erg melodieus wat hij wil zeggen en sluit die mededeling af met een duidelijke punt: de vinkenslag. Hij maakt een statement en blijft op afstand. Het roodborstje is niet bang om dichterbij te komen, begint aarzelend met zijn zang, komt op stoom, klinkt welluidend, maar voordat je het weet sterft het geluid weer weg.
Deze ornithologische kennis is me al een aantal keren van pas gekomen bij het begeleiden van mensen. In elk mens huist een vink en een roodborstje. Ieder mens kan duidelijk zeggen wat zijn mening is of waar het op staat, en ieder mens kan een bescheiden, voorzichtige bijdrage leveren aan een gesprek. Het gaat erom dat je die twee vogels op het juiste moment aan het woord laat.
Een lezing houden of een werkvorm uitleggen als een roodborstje is vragen om moeilijkheden. Als een vink reageren op een student die naar woorden zoekt, is niet gepast. Elke vogel zingt zoals hij gebekt is – de vink en het roodborstje kunnen niet anders. Een mens kan kiezen.
Het is een welgevuld boek dat als motto meekreeg: ‘To be an artist is to fail as no other dare fail.’ Voortbouwend op deze uitspraak van Samuel Becket introduceert de Engelse kunstkenner Lisa Le Feuvre het thema. Ze stelt dat het hele leven uit meer mislukkingen bestaat dan we willen toegeven, en dat in het maken van kunst de mislukking al helemaal niet te vermijden is. In dit boek heeft ze een groot aantal beschouwingen verzameld die de rol van het mislukken in de kunst belichten. Dat gebeurt vooral serieus, maar ook met humor. Mislukken is al geen gemakkelijk begrip – wie vindt dit en welke criteria spelen een rol? – maar in de kunst is dit zeker het geval. ‘Who are the arbiters of taste?’ lees ik ergens in het boek.
Bladerend door het boek stuit ik op een bijdrage van Joel Fischer die de rijkdom van de relatie tussen kunst en mislukken onderzoekt. Hij constateert dat mislukken vaak meer in beeld komt dan succes (‘There are many ways to fail, it seems, but succes is singular’), maar dat de filosofie het concept ‘mislukken’ links heeft laten liggen. Hij pakt zelf de relatie van mislukken met intenties op; een echte mislukking kan niet intentioneel zijn. ‘An intentional failure is no thing, but a unwholesome, nihilistic form of succes.’
Tegelijkertijd schrijft hij dat het maken van kunst in de twintigste eeuw een intentionele bezigheid is, waarmee het ontstaan van mislukkingen verzekerd is. Immers, als de intenties niet worden bereikt, is het mislukt. Interessante gedachte. Ook constateert hij dat de opvattingen over mislukt zijn aan verandering onderhevig zijn. Er was een tijd dat de onvoltooide beelden van Michelangelo als mislukt werden beschouwd, terwijl ze tegenwoordig als meesterwerken te boek staan. We zijn anders gaan kijken en oordelen. Mooi is ook het verhaal dat de auteur enkele jaren geleden hoorde over een rijke kunstverzamelaar die besloot om een schilderij van Picasso te laten veilen. Hij bracht het schilderij naar een veilinghuis en de experts aldaar vertelden hem dat ze het niet wilden hebben, omdat het om een vervalsing zou gaan. De man werd woedend en na het veilinghuis voor van alles en nog wat uitgemaakt te hebben, ging hij met het schilderij naar Picasso zelf. Hij legde het probleem aan de schilder voor en vroeg hem de echtheid te verifiëren. Picasso keek zorgvuldig naar het schilderij en zei: ‘Het spijt me, maar ze hebben gelijk. Het is niet echt.’ ‘Maar dat kan niet!’, brieste de man. ‘Ik heb het vijftien jaar geleden direct van je gekocht!’ ‘Welnu,’ zei Picasso, ‘ik kan dus net zo goed als een ander een Picasso-vervalsing maken.’
Ik las een prachtig boek van Tommy Wieringa, Honorair kozak. Op de achterflap staat: ‘Dit zijn de avonturen van een hotelburger en een onvermoeibare reiziger.’ Het zijn allemaal korte, prachtig geschreven verhalen, vaak gesitueerd in een of ander ver buitenland. De Volkskrant schrijft, terecht: ‘Nederland is te klein voor Wieringa.’
Een van de verhalen is getiteld ‘Haiku’. Wieringa vertelt daarin zijn moeizame proces om tot een mooie en volgens de regels geschreven haiku te komen: ‘Zeven dagen dacht ik na over een haiku. Zeven hoofden brak ik over een ontbrekende lettergreep. De lettergreep was het steentje in mijn schoen, het sliertje tussen je kiezen waar je niet bij kunt.’ In het laatste gedeelte van zijn korte verhaal beschrijft hij mooi hoe zijn gedreven streven om de haiku te laten lukken uiteindelijk tot succes leidt – de haiku klopt. Maar tevens maakt hij duidelijk dat het bereiken van succes iets anders kan zijn dan geníeten van succes.
‘Intussen ontbrak er nog altijd een lettergreep in de tweede regel van de haiku. De zin was goed zoals-ie was, hij liep fijn en ademde, maar bevatte slechts zes lettergrepen in plaats van de voorgeschreven zeven. Soms dacht ik de oplossing gevonden te hebben en ging tevreden naar bed. De volgende morgen ontdekte ik het bedrog en alles begon weer van voren af aan, het opschudden van drie luttele regels, de herschikking, het heroverwegen van eerder verworpen oplossingen. De laatste mogelijkheid, me onttrekken aan het voorschrift, voelde als een laffe daad, het resultaat zou ik voor altijd associëren met mislukking. Zes dagen knarsten de zinnen door de raderen in mijn hoofd, op de zevende dag viel me de oplossing te binnen. Het plezier was er toen allang vanaf.’
Drie jaar later stapte Bas Jan Ader in zijn eigen bootje. We mogen aannemen dat hij, in elk geval op praktisch niveau, alles in overweging heeft genomen. Hij is een ervaren zeiler, hij kent de noordelijke Atlantische Oceaan voor zover deze zich laat kennen, hij weet hoe de wind waait, waar de sterren staan, hoeveel hij dagelijks kan eten om niet zonder voedsel te komen zitten. In de binnenzak van zijn reddingsvest steekt hij Hegels Fenomenologie van de geest. Hij is zo voorbereid als je kunt zijn op een reis als deze.
Drie maanden later is hij verdronken. Is zijn tocht de ultieme mislukking gebleken, zoals eerder werd gesuggereerd? Het is maar hoe je het bekijkt. In letterlijke zin is het hem niet gelukt om de overkant te bereiken, aan de andere kant: het was nooit zijn doel om die overkant te bereiken. Het doel zelf lag in de poging, en dat is een cruciaal verschil’, aldus Nina Weijers in De consequentie (2015, p. 154-155).
Ik was na het lezen van deze regels gefascineerd. Wat speelde hier? Bas Jan Ader stapte 9 juli 1975 in Chatham (Massachusetts) bewust in een (te) kleine zeilboot, de Guppy 3, om de Atlantische Oceaan over te steken of daar althans een poging toe te doen. Deze tocht is het tweede deel van een driedelig kunstproject “In search of the miraculous”. Extreem, maar deze zeiltocht past in zijn oeuvre als conceptueel kunstenaar, waarin hij vaker risico’s met zichzelf neemt. Zie bijvoorbeeld het filmpje Tegenover nummer 20, waarin de zwaartekracht getart wordt. In een prachtige kleine documentaire probeert René Daalder een tipje van deze sluier van geheimzinnigheid rondom Bas Jan Ader op te lichten. Is het hem gelukt of is het hem niet gelukt, blijft de achterliggende vraag.
Ja wat? Hij heeft vroeg het leven gelaten, maar met het motto: ‘Here is always somewhere else’, is zijn leven mogelijk wel gelukt. Heeft hij dat ook zo in zijn laatste uren, minuten en seconden op de oceaan ervaren? Vragen. Zijn verdwijning kan in ieder geval gezien worden als een ultiem kunstwerk dat tot op de dag van vandaag zijn uitwerking heeft.
Otto Lilienthal (1848-1896) was een Duitse uitvinder die om het leven kwam door een mislukte zweefvlucht; hij raakte zwaargewond en stierf de volgende dag. Op zijn sterfbed sprak hij de memorabele woorden: ‘Opfer mussen gebracht werden.’ Blijkbaar was zijn leven minder waard dan iets anders, iets groters.
Als je je verdiept in het leven van deze pionier, dan staat zijn gedrevenheid of zelfs bezetenheid om te vliegen als een vogel voorop. Lilienthal bestudeerde, samen met zijn broer Gustav, al van jongs af aan de vlucht van de vogels. Bij zijn eerste experimenten, hij was toen veertien jaar oud, had hij vleugels aan zijn schouders vastgemaakt. Dat werkte niet.
Toen hij wat ouder was (in 1867) begon hij met allerlei vliegmodellen te experimenteren. In het begin ging het om zweeftoestellen en apparaten met klepperende vleugels. Lilienthal kwam tot de conclusie dat het principe van klepperende vleugels veel te ingewikkeld was om na te doen. Een vogel doet namelijk heel wat meer dan zijn vleugels simpel op en neer bewegen; ook de stand van de vleugels is belangrijk. Naar aanleiding van diverse schetsen en studies over de vogelvlucht, schreef hij het boek Der Vogelflug als Grundlage der Fliegerkunst (1889).
In 1891 maakte hij voor het eerst een zweefvlucht van meer dan 25 meter. Twee jaar later maakte hij al glijvluchten van 250 meter en in 1896 slaagde een eerste vlucht met een dubbeldekker. In Lichterfelde (Berlijn) liet hij een 15 meter hoge heuvel aanleggen en bouwde hij een hangar. Tegenwoordig is op deze plek het Otto Lilienthal-park gesitueerd, met een herdenkingsmonument op de top van de heuvel.
Lilienthal publiceerde tijdens zijn experimenten veel in tijdschriften en gaf geregeld lezingen. De gebroeders Wright – doorgaans gezien als de grote vliegpioniers – maakten dankbaar gebruik van zijn kennis en beproefden ook vluchten in zweefvliegtuigen van Lilienthal. Op een gegeven moment bouwden ze een motor in een groot zweefvliegtuig (de Flyer) en schreven geschiedenis door op 17 december 1903 de eerste geslaagde motorvlucht uit te voeren.
Veel mensen verklaarden Lilienthal indertijd voor gek en zij werden bevestigd in hun mening door het noodlottige ongeval op die zonnige dag in augustus 1896. Ja, zijn vierde glijvlucht op die dag mislukte, maar zijn droom werd werkelijkheid. De wens om als mens te kunnen vliegen was niet nieuw. Icarus ging hem voor; die liet ook het leven en maakte zich tegelijkertijd onsterfelijk.
STUUR EEN BERICHT
Als schrijver hoop ik dat mijn teksten je helpen om even stil te staan en te kijken. Altijd fijn om iets terug te horen.
- Peizerweg 15, 9726 JA Groningen